30 oktober 2009

Concert 28 oktober 2009


Woensdag 28 oktober 2009, Concertgebouw Amsterdam
WDR Sinfonieorchester Köln o.l.v. Semyon Bychkov
Yefim Bronfman, piano

Brahms: Pianoconcert nr. 2
R. Strauss: Eine Alpensinfonie


Bychkov hoorde ik eind jaren tachtig bij het KCO; hij gold toen als een belofte en werd enige tijd als de kandidaat voor opvolging van Von Karajan beschouwd. Uiteindelijk bleek hij toch te licht. Nu dan na lange tijd terug in het Concertgebouw met zijn eigen Keulse orkest in een onweerstaanbaar programma met één van mijn favoriete pianisten als solist; dit kon ik niet voorbij laten gaan. Ik hoorde Bronfman eens een prachtige uitvoering van Brahms' Eerste pianoconcert geven, met het KCO o.l.v. Chailly. Zo intens als die uitvoering was deze uitvoering van het Tweede pianoconcert niet. Daarvoor was de verhouding tussen solist en orkest te weinig hecht, en bracht Bychkov te weinig diepgang in de orkestbegeleiding aan. In het derde deel etaleerde Bronfman zijn grootheid door een perfecte samenwerking met de cellist; ook Brahms laat zich trouwens in dit deel van zijn beste kant zien. Het vierde deel vind ik altijd wat vreemd: na het geweld van de eerste twee delen en daarna dat poëtische derde verwacht je een flinke uitsmijter, maar Brahms had andere gedachten. Na de pauze de Alpensinfonie. Een goed Duits middenklasse-orkest, dat moest wel slagen. En inderdaad: onder leiding van Bychkov speelde het een prima uitvoering. Relatief langzaam, maar zonder verslapping en lekker warmbloedig. De Alpensinfonie wordt wel eens als edelkitsch weggezet, maar wat mij betreft is het een meesterwerk. Goed gecomponeerd en geïnstrumenteerd, gevarieerd en voor de luisteraar immer een belevenis. Een toporkest had stellig een grootsere uitvoering gegeven, maar ik verliet om half elf voldaan de zaal.

25 oktober 2009

Concert 24 oktober 2009


Zaterdag 24 oktober 2009, Concertgebouw Amsterdam
The Cleveland Orchestra o.l.v. Frans Welser-Möst

Debussy: uit Nocturnes: Nuages & Fêtes
Widmann: Chor
Beethoven: Symfonie nr. 5


Van de grote en illustere Amerikaanse orkesten had ik alleen het Cleveland Orchestra nog niet eerder gehoord. Tot deze avond dus. Of het aan het opbouwwerk van Georg Szell ligt, of aan de kwaliteiten van Welser-Möst, of aan een combinatie: het orkest speelde bijzonder goed. Kenmerkend aan hun spel was de enorme transparantie en het achterwege blijven van de bij zoveel Amerikaanse orkesten gebruikelijke welluidendheid. Er werd vooral subtiel gespeeld, en soms zelfs fluisterzacht. Voor de pauze heersten de ijle sferen van Debussy en Widmann; ik kan me vergissen, maar volgens mij heb ik Widmanns Chor eens eerder gehoord in de A-serie. Een boeiend stuk, dat in karakter goed past bij de twee voorafgaande twee delen uit de Nocturnes van Debussy. Na de pauze met de beide benen op de grond met een klassiek gespeelde Vijfde Beethoven, in relatief hoge tempi, maar technisch nagenoeg perfect gespeeld. Welser-Möst hield de fermates in het openingsdeel erg kort, en dat gaf het deel extra kracht. De lang niet uitverkochte zaal kreeg meteen een toegift. Met de wat rechtlijnig maar wederom technisch perfect en bijzonder doorzichtig gespeeld Vorspiel tot de eerste akte Lohengrin (wat een meesterwerk is dat toch) keerden we weer terug naar de ijle speren van voor de pauze. Een fraai concert door een uitstekend orkest. Op hun website was de dag erna al een fotoslideshow op YouTube te zien. Klik hier om het te bekijken (zo lang als het online staat).

07 oktober 2009

Opera 6 oktober 2009


Dinsdag 6 oktober 2009, Stadsschouwburg Amsterdam
De Nederlandse Opera

Purcell: Dido and Aeneas

Dido - Malena Ernman
Aeneas - Luca Pisaroni
Belinda - Judith van Wanroij
Sorceress - Hilary Summers
Les Arts Florissants o.l.v. Jonathan Cohen

Het verhaal van Dido en Aeneas is eigenlijk het omgekeerde van (de derde akte van) Tristan en Isolde: Dido maakt er een einde aan door het vertrek van Aeneas; Tristan door de komst van zijn geliefde. In de Dido vertrekt Aeneas naar zee; in de Tristan komt juist Isolde aangezeild. Ik kwam hierop door de gedachte dat ook Dido en Aeneas best aardige thematiek voor Wagner was geweest: ultieme liefde, zeilboten en zeelui, een hof aan zee, mytische achtergronden...
Enfin, bij Wagner moet je om vijf uur gereed zitten en sta je pas tegen elf uur goed en wel op straat. Bij Purcell kun je tussen het aperitief en diner even op de fiets op en neer naar de Stadsschouwburg voor zijn opera. Maar het uurtje dat je in de zaal zit beleef je wel uiterst intens. De handeling is volledig ingekookt tot de ultieme essentie, en welhaast iedere minuut vindt er een stemmingswisseling plaats. Deze productie doet een beroep op al je zintuigen: er gebeurt zoveel voor oog en oor, dat je na afloop volledig voldaan bent. Het begint al ruim voor de eerste noot klinkt: op het toneel wordt zogenaamd nog aan het decor gebouwd, spelen de kinderen alvast hun spelletjes en maken de acrobaten hun spieren los. Ook tijdens de eigenlijke opera is er voortduderende beweging; zelfs de hoge bomen op het achtertoneel komen halverwege even van hun plaats. Maar goed, je kijkt je ogen uit bij deze schitterende toneelbeelden. Er wordt intens gezongen door Ernman, Pisaroni, Van Wanroij en Summers; het slot van de opera grijpt je naar de keel - wat is dat 'When I am laid' toch subliem. Zeker wanneer het als een heuse sterfscene is geënsceneerd.

03 oktober 2009

Concert 2 oktober 2009


Vrijdag 2 oktober 2009, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Daniel Harding

Janácek: Lachische dansen
Mahler: Symfonie nr. 1


Na de relatief lichtvoetige, en warmbloedig gespeelde Lachische dansen van Janácek de start van het tot juni 2011 durende Mahler-project van het KCO. De jonge Daniel Harding is de relatieve lichtgewicht van deze serie, maar hij logenstrafte enige gedachte over een daardoor minder interessante uitvoering. Want ik vond deze Eerste Mahler bijzonder goed. Harding koos relatief langzame tempi, liet het orkest uitermate doorzichtig spelen (in de tutti van het vierde deel bijvoorbeeld waren de klarinetten soms goed te horen) en bracht tegelijkertijd een muzikaal-vloeiende uitvoering. Waar op cd de kerstmatinee-Haitink, Abbado, Bernstein en Jansons vooral de contrasten benadrukken, legde Harding de nadruk op de intieme en dromerige aspecten van deze symfonie. Dit was vooral een introverte benadering, en met zulk fraaie afgewerkt orkestspel als deze avond leverde dat een mooie uitvoering op. De zwierigheid in het tweede en derde deel waren exemplarisch en klonken zeer weens. Goed dat ook de harp alle nadruk kreeg. Ja, gewoon erg fraai deze Eerste Mahler.

01 oktober 2009

Mahler 1


Ik heb mezelf getrakteerd op een abonnement op de Mahler-serie van het KCO. Tot juni 2011 speelt het orkest alle symfonieën en Das Lied von der Erde. In de keuze van de dirigenten speelt het orkest niet louter op safe. Met Jansons (2, 3 en 8), Haitink (9), Boulez (7) en Inbal (10) staan gelouterde Mahler-dirigenten voor het orkest. Maar met Harding (1), Gatti (5) en Maazel (6) kan het alle kanten op. Ik kijk het meest uit naar de Jansons-concerten en naar Boulez en Fischer (4). Maar eigenlijk naar de hele serie, want die vormt een mooie aanleiding om het symfonische werk van Mahler gefaseerd opnieuw te doorgronden.
Ik ben van plan analoog aan de concerten een vergelijkende discografie van mijn Mahler-cd-collectie te doen. Van alle symfonieën heb ik meerdere uitvoeringen in de kast staan; boeiend om die eens te vergelijken. Hoe aardig het idee ook, het is geen licht werk. Van de Eerste symfonie heb ik op de één of andere manier in de loop der tijd tien uitvoeringen op cd weten te verzamelen. Die draai je niet zomaar op een zondagmiddag… En bij de Zesde (ik geloof negen uitvoeringen op cd) moet ik oppassen dat ik halverwege niet aan de Prozac moet.

De Eerste Mahler was ook mijn eerste kennismaking met zijn muziek. Het is voor de ongeoefende luisteraar, met zijn Vierde, zijn meest toegankelijke symfonie. Opvallend is de relatieve hoge kwaliteit van deze Eerste. Waar veel andere grote componisten met hun eerste symfonie nog aan het opwarmen zijn, leverde Mahler op zijn 28ste meteen een origineel, eigenzinnig en groots werk af. Het eerste deel vind ik erg intens, zeker de ijl klinkende vogeltjes-passage na de (herhaalde) expositie: origineel, briljant georkestreerd, dreigend. Het tweede en derde deel zijn relatieve rustpunten, maar ook daarin zijn er dreigende elementen. Alles komt in het slotdeel tot uitbarsting, in een fraaie afwisseling van hard en zacht, storm en rust, kakafonie en lyriek.

Zoals gezegd: er staan 10 opnames in mijn cd-kast. Daarvan laat ik drie opnames buiten deze vergelijking: Tennstedt, Muti en Bernstein uit de RCO-live Anthology box. Deze laatste betreft een opname van één concert uit een serie van meerdere, waaruit DG een commerciële opname samenstelde; deze DG-opname doet wel mee aan deze vergelijking. Er ontbreken natuurlijk ook opnames die hier misschien wel thuis hadden gehoord (Boulez, Solti, Walter). Maar je kunt niet alles hebben. Dat geldt ook voor ons allen: het blijft een raadsel waarom Von Karajan nooit een opname van deze symfonie heeft gemaakt; dat had zeker tot een interessant resultaat geleid.
De zeven opnames van deze Eerste Mahler die ik de afgelopen twee weken heb beluisterd bieden allemaal voldoende kwaliteit. Een slechte opname zit er eigenlijk niet tussen. De verschillen zijn soms minimaal, zeker in het slotdeel. Daar weten alle dirigenten wel raad mee: blijkbaar een deel dat nauwelijks ruimte voor interpretatie laat. Het blijkt bovendien lastig precies de verschillen tussen de opnames onder woorden te brengen. Die zijn soms zo minimaal, dat het benoemen daarvan de verschillen meer nadruk geven dan ze verdienen.


De oudste opname in deze vergelijking is van Carlo Maria Giulini en het Chicago Symphony Orchestra, dateert uit 1971 en neemt een bijzonder positie in de collectie in: Carlo Maria Giulini maakte slechts drie Mahler-opnames en geldt niet als een Mahler-dirigent. Enkele jaren later zou hij met hetzelfde orkest de Negende opnemen, en weer later in Berlijn Das Lied von der Erde, en daar bleef het bij. Maar deze Eerste bevestigt de grootheids van Giulini’s stijl. Het eerste deel sleept teveel en klinkt te hoekig en bonkig, maar in het tweede en derde deel verricht hij grootse daden. Het trio in het Scherzo klinkt neo-Brahms, en geen andere dirigent onderscheidt zich zo met het gedragen tempo van het derde deel. Het middendeel klinkt kamermuzikaal en ontroerend intiem. De finale wordt groots, breed, warmbloedig, maar uiterst secuur gespeeld.

Vrijwel gelijktijdig maakte Bernard Haitink met het Concertgebouworkest zijn tweede opname van dit stuk. Kort na zijn benoeming als chefdirigent werd al een opname gemaakt (ik geloof in 1961), maar deze werd door Haitink als jeugdzonde verworpen. Voor de in opbouw zijnde serie Mahler-opnamen werd in 1972 opnieuw deze Eerste op de lessenaars gezet. Het is een typische ‘vroege’ Haitink: relatief licht, vloeiend en vooral voor zichzelf sprekend. De uitvoering staat als een huis, is coherent en krachtig.

Vier jaar later startte Haitink de Mahler-Kerstmatinees, te beginnen met deze Eerste. De uitvoering vormt – hoe bijzonder! – in stijl een eenheid met de andere Kerstmatinee-Mahlers van de tien jaar hierna: dreigend, fel, dikwijls sneller dan gebruikelijk, dramatisch, en in deze Eerste soms zelfs overrompelend (Finale). De enorme intrinsieke kracht, passie en gedrevenheid zijn verbluffend; zo kan dit stuk dus óók klinken.

In oktober 1987 stond tijdens een regulier concert in de D-serie waar ik op geabonneerd was Leonard Bernstein voor het orkest. DG fabriceerde van de serie concerten een commerciële opname als onderdeel van de Mahler-serie die Bernstein maakte met de drie orkesten die Mahler zelf ooit gedirigeerd heeft: de New York Philharmonic, de Wiener Philharmoniker en het Concertgebouworkest. Deze opname heeft voor mij een bijzondere lading omdat ik zelf in het publiek zat, maar los van dat: dit is de beste van deze vergelijking. Het eerste deel is gedetailleerd, spannend en toch ook vloeiend; de glissandi zijn erg fraai gerealiseerd. Het tweede deel is relatief langzaam, maar zowel analytisch als muzikaal. Het derde deel wordt dan weer wat vlotter genomen; hoe fraai spelen de viool en hobo die prachtige passage in het middengedeelte. De finale is flitsend en groots. Van de live-uitvoering herinner ik me vooral het moment waarop de hoorns gingen staan, precies volgens de aanwijzingen in de partituur! Bij Bernstein denk je dan eigenlijk aan overdrijving, maar dat is hier geenszins het geval. Wel interpreteert hij de aanwijzingen van Mahler in de partituur soms wat letterlijker dan andere dirigenten, maar wat is daarop tegen? Dit is de meest coherente en idiomatische uitvoering van dit zevental.


Twee jaar later maakte DG ook in Berlijn een live-opname, van de Berliner Philharmoniker onder leiding van Claudio Abbado. Tijdens de periode Von Karajan waren de symfoniën van Mahler geen standaard-repertoire, en dat hoor je in deze opname. Het orkest is nog niet volledig vertrouwd met deze muziek, en ook Abbado dwingt geen coherente lezing af. Maar het geweldige orkestspel en het feit dat je Abbado hoort schaven aan de uitvoering maakt dit wel een spannende opname. En Abbado is een verhalenverteller, en haalt hier het onderste uit de kan.

Tijdens het Mahlerfeest in 1995 betekende de uitvoering van Mahlers Eerste de doorbraak van Riccardo Chailly als Mahlerdirigent. De opname valt echter in deze vergelijking fors tegen. Het KCO speelt weliswaar prachtig, maar Chailly dirigeert gemaniëreerd. Hij legt de nadruk op nagenoeg alle details; vermoeiend en betweterig. Alsof hij wil zeggen: kijk mij eens alles doorhebben van deze muziek. De grote lijn wordt volledig opgeofferd aan alle details; dat is prettig om die allemaal eens gepresenteerd te krijgen, maar erg idiomatisch is het niet. Helaas!

In augustus 2006 speelde het KCO o.l.v. Mariss Jansons de Eerste tijdens een zomerconcert, en ook later dat najaar nog een paar keer. Van al die concerten werd een RCO-live opname gemaakt, die in deze vergelijking hoge ogen gooit en wat mij betreft alleen Bernstein voor moet laten gaan. Jansons ontlokt in elk geval aan het KCO het beste orkestspel, maar daarnaast is zijn opvatting evenwichtig, gedreven, markant. Hij overdrijft nergens, maar drukt wel een eigen pulserende stempel op het stuk.

Samenvattend: de oudere opnames van Giulini en Haitink zijn interessant voor wie deze grote dirigenten een warm hart toedraagt. Ze bieden beide prima uitvoeringen. Interessanter zijn de live-opnames van Haitink tijdens de Kerstmatinee en van Abbado: hier regeren de kracht van het live-moment. Chailly valt tegen door zijn overbelichting van de details. De beste, krachtigste, evenwichtigste en meest gedreven uitvoeringen komen van Bernstein en Jansons, beide met het (Koninklijk) Concertgebouworkest; beide opnames zijn samengesteld uit meerdere live-opnames, en bij allebei zit ik bij een van die uitvoeringen in de zaal. Bernstein trekt bij mij uiteindelijk aan het langste eind: hij legt net iets meer persoonlijkheid en diepte in de uitvoering, zonder te overdrijven.

Opera 30 september 2009


Woensdag 30 september 2009, Muziektheater Amsterdam
De Nederlandse Opera

Halévy: La Juive

Rachel - Angeles Blacas Gulín
Eléazar - Dennis O'Neill
Léopold - John Osborn
Eudoxie - Annick Massis
Cardinal de Brogni - Alastair Miles
Koor van De Nederlandse Opera
Nederlands Philharmonisch Orkest o.l.v. Carlo Rizzi

Tweede keer naar La Juive, en geen spijt. Er zijn vele zwakke momenten in deze lange opera, maar de spaarzamere sterke momenten vergoeden alles. Al die overgangen middels pizzicati.... En de finale van het eerste en tweede bedrijf lijken inhoudelijk sterk op elkaar; steeds voortdurend roepen dat de situatie verwarrend is (á la Rossini); tja, dat schiet niet echt op. Maar zoals opgemerkt bij mijn vorige log: naarmate de opera vordert neemt de kracht ervan toe. La Juive is overigens een van de weinige opera's waarvan het verhaal ijzersterk en tijdloos is. De thematiek is actueel, en ook sterk invoelbaar. De confrontatie van wereldlijke en religieuze krachten: bijzonder scherp allemaal. Die confrontatie vormt ook de kern van de enscenering, wat een schitterend toneelbeeld steeds. En wat een dubbele gelaagdheid in de verhaallijn. Iedereen is gevangene van zijn eigen situatie en halsstarrigheid, en hoe begrijpelijk die ook zijn: ze vallen er allemaal aan ten prooi. De virtuoze aria's van prinses Eudoxie worden door Annick Massis uitstekend gezongen; Angeles Blacas Gulín behoudt de gehele voorstelling kracht van stem en Dennis O"Neill grijpt je in zijn aria aan het slot van het vierde bedrijf naar de strot. En het orkest speelde onberispelijk. Rizzi dirigeert ogenschijnlijk achteloos, maar hij heeft de boel volledig onder controle. Toch weer een mooie avond.